Terug naar boven

De eerste boeren zorgen voor ontbossing

Tijdens de Nieuwe Steentijd (het Neolithicum) waren er geen permanente nederzettingen in Noord-Brabant. Daarna onderging het landschap een grote wijziging. Het dunbevolkte gebied kende in de loop van de Bronstijd een kleine bevolkingsexplosie en in het dekzandgebied van Het Groene Woud vond op kleine schaal ontbossing plaats. Het landschap veranderde naar een meer open parklandschap met her en der nieuwe zandverstuivingen.

De oudste nederzettingen in Het Groene Woud dateren uit de Bronstijd en zijn teruggevonden in Nijnsel (Sint-Oedenrode), Son en Aarle (Best). In Esch en Biezenmortel zijn graven gevonden. Direct grenzend aan Het Groene Woud lag een nederzetting in Loon op Zand. In de IJzertijd werd Het Groene Woud verder ontbost. De cultuurlanden die vooral op de zandgronden na een tijdje uitgeput raakten, veranderden in heide. De boeren legden dan nieuwe akkers aan en de nederzetting verhuisde mee. De meer vochtige, lemige gronden bleven groen.

Vanaf de IJzertijd bleef men langer op een en dezelfde plaats wonen, waardoor een eind kwam aan de zogenaamde ‘wandelende’ of ‘zwervende erven’. In Het Groene Woud zijn er sporen van nederzettingen uit de IJzertijd gevonden te Udenhout, Son, Boxtel, Haaren, Gemonde en Berkel-Enschot. De vondst van een boomstamkano aan de noordzijde van Setersheike, op de grens van Haaren en Esch, wijst erop dat de Essche Stroom al in de prehistorie werd bevaren.[1]

De Nieuwe Steentijd (het Neolithicum)

De omslag van een cultuur van jager-verzamelaars naar een boerensamenleving vond plaats in het Neolithicum en begon in het Nabije Oosten zo’n 7300 jaar geleden.[1] In de loop van het Neolithicum werd de landbouw geïntroduceerd, waardoor landbouwgemeenschappen ontstonden. De leefomgeving werd voor het eerst door de mens gemodelleerd. Dit proces van neolithisering, waarbij men gronden uitzocht die geschikt waren voor akkerbouw en overging tot het kappen van bossen, voltrok zich geleidelijk. Aanvankelijk leefden gemeenschappen van jager-verzamelaars naast de nieuwe landbouwers. De jacht bleef belangrijk voor de voedselvoorziening. (Foto A)

De eerste nederzettingen van Vroeg-Neolithische culturen in Nederland zijn gevonden in Zuid-Limburg. De bewoners van deze nederzettingen vestigden zich hier rond 5300 voor Christus en introduceerden akkerbouw, veeteelt en de daarbij horende leefwijze met een vaste verblijfplaats. Deze nieuwe, sedentaire leefwijze drong echter in de eeuwen na 5.000 voor Christus niet door tot de zandgronden in Brabant. Er zijn tot op heden geen sporen van Neolithische nederzettingen gevonden. Wel zijn er losse voorwerpen opgegraven, zoals de gepolijste vuurstenen bijlen te Boxtel (Liempde). Die wijzen niet noodzakelijkerwijs op een Neolithische, landbouw bedrijvende gemeenschap, maar zijn hier vermoedelijk beland via handelscontacten van jager-verzamelaars. (Foto B)

Ook uit de Midden-Neolithische periode zijn er geen nederzettingssporen in Noord-Brabant. De oudste Neolithische bewoningssporen dateren uit de jaren 3450-2500 voor Christus en zijn onder meer gevonden in Moergestel. Deze sporen wijzen echter niet op agrarische activiteiten, maar eerder in de richting van een tijdelijk veehoeders- of jachtkamp. In Schijndel zijn op de locaties Smaldonk, Kloosterstraat, Oetelaar, Wijbosch[2] en De Steeg[3] Neolithische vuurstenen artefacten gevonden.

A - Neolithische speerpunten uit Sint-Oedenrode. (Bron foto)

De Bronstijd

Het landschap onderging in de Bronstijd een grote wijziging. Het dunbevolkte Noord-Brabant kende in de loop van de Bronstijd een kleine bevolkingsexplosie en in het dekzandgebied van Het Groene Woud werd een aantal plaatsen geleidelijk ontbost. Het landschap veranderde naar een meer open parklandschap met her en der nieuwe zandverstuivingen. De Late Bronstijd, IJzertijd en Romeinse tijd worden ook wel de tweede duinvormingsperiode genoemd.[1]

Door de introductie van brons, een legering van koper en tin, werden op termijn de (vuur)stenen wapens en werktuigen uit de Steentijd vervangen door bronzen voorwerpen. De schaarste van dit materiaal, dat van ver moest worden ingevoerd, leidde tot grotere sociale verschillen in de samenleving. De eigenaars van bronzen gereedschap en sieraden ontleenden daaraan een bijzondere status, waardoor de reeds bestaande netwerken, onderlinge relaties en machtsverschillen werden vergroot. (Foto A)

Vanaf de tweede helft van de Midden-Bronstijd bouwde men huizen die groter en zwaarder van constructie waren en die een regelmatiger plattegrond hadden dan de huizen uit het Neolithicum. In Het Groene Woud waren er in de Bronstijd nederzettingen in Nijnsel (Sint-Oedenrode), Son en Aarle (Best). Ook in Esch was bewoning, getuige de vondst van een urnenveld uit de Bronstijd.[2] Ook op de grote akkerwei achter de Slijkhoef in Biezenmortel is in 1906 door J. van de Ven een crematiegraf uit de Bronstijd-IJzertijd gevonden. Dat bevatte een bruin gekleurde urn met drie metalen kokerbijlen.[3] Niet ver daar vandaan, in Loon op Zand, direct grenzend aan Het Groene Woud, is een nederzetting uit de Brons- en IJzertijd teruggevonden.[4]

De nederzetting op Ekkersrijt bij Son en Breugel is pas in 2008 gevonden. Het bleek de op één na grootste nederzetting uit de Bronstijd in Nederland. Er zijn sporen gevonden van zeker negentien woningen, meer dan vijftig bijgebouwen, twee grafheuvels en crematiegraven. Enkel in Drenthe is een vergelijkbaar nederzetting gevonden.[5] De gebouwen in deze nederzetting bestonden niet gelijktijdig, maar verspreid door de tijd. Op één willekeurig moment zullen er steeds maar enkele huizen en bijgebouwen hebben gestaan. (Foto B en C)

In Boxtel is geen nederzetting uit de Bronstijd gevonden, maar wel een speerpunt in het voormalig moerassige gebied nabij de Sint-Petruskerk.[6] Die kan echter niet worden gezien als een bewijs voor bewoning. Ook in Schijndel zijn geïsoleerde vondsten gedaan uit de Brons- en IJzertijd.[7] In Berkel-Enschot is aardewerk uit de Bronstijd aangetroffen.[8] (Foto D)

In Aarle bij Best zijn sporen aangetroffen van 21 houten boerderijen en vele waterputten met een houten bekisting uit de Late Bronstijd tot en met de Late IJzertijd. In een van de prehistorische waterputten is zelfs een houten trapje gevonden. Ook hier waren al deze boerderijen niet tegelijkertijd bewoond. In de loop van de tijd moeten hier ongeveer tweehonderd kleinere gebouwtjes hebben gestaan waarvan het grootste deel diende als opslagplaats. Opmerkelijk is de aanwezigheid van een smeltoven, omdat voorwerpen van ijzer in deze periode nauwelijks worden gevonden.[9]

 

[1] Maes, Inheemse bomen, 21.

[3]http://home.planet.nl/~schef564/schoor/webfotos/biezenmortel.pdf. Zie ook de conceptrapportage uit 2012 van het archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek naar de Oude Bosschebaan 21 in Biezenmortel: www.haaren.nl/document.php?m=1&fileid=56755&f=4b5d389c3a6fc388bd5bb5a0a2830905&attachment=1&c=106491.

[4] Roymans en Hiddink, ‘Nederzettingssporen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd’; Toorians, Zandloper. Landschap en geschiedenis, 151-158.

[5] Aldus Nico Arts, Omroep Brabant, 23 mei 2008, www.omroepbrabant.nl/?news/99675982/Nederzetting+uit+bronstijd+bij+Son+groter+dan+gedacht.aspx; Th. de Jong, Knooppunt Ekkersrijt; Th. de Jong en Sanne Beumer, Archeologisch onderzoek knooppunt Ekkersrijt-IKEA, gemeente Son en Breugel, www.eindhoven.nl/artikelen/Rapportages-ACEH.htm.

[6] Coenen, Baanderheren, 9. Zie hier voor een afbeelding 

[9] Berkvens, Tol en Verspay, 3000 jaar historie, www.nbag.nl/kron0008.pdf.

A - Tweesnijdend zwaard. Zwaard en gevest zijn in één stuk uit brons gegoten. Gevonden in Noord-Brabant. (Bron foto: Rijksmuseum van Oudheden Leiden)

De IJzertijd

In de IJzertijd vervaardigde men nog wel bronzen sieraden en luxe voorwerpen, maar voor het maken van gereedschap en wapens werd ijzer gebruikt. Een belangrijk voordeel van ijzer is dat dit vrijwel overal lokaal of in de regio kon worden gewonnen. Het was dus veel gemakkelijker beschikbaar dan brons.

De agrarische leefwijze leidde tot een verandering van het landschap die al in de Bronstijd was begonnen. De boeren woonden op de flanken van de dekzandruggen en op de hogere gronden langs de beken, maar bleven niet permanent op één plaats. Hun akkers raakten immers uitgeput door het voortdurend gebruik, zodat ze het eiken-berkenbos gingen kappen om aan nieuwe landbouwgronden te komen. Het bos maakte aldus plaats voor akkers en beemden. De nieuwe boerderijen volgden deze ontginningen om zo in de buurt van de akkergrond te wonen. Door deze verplaatsing van de woonstalhuizen samen met de akkers ontstonden de zogenoemde ‘wandelende’ of ‘zwervende erven’. In de Late IJzertijd kwam hierin verandering en werden de nederzettingen plaatsvast. Hierbij speelde een rol dat het landschap nu zo volledig in gebruik was genomen dat er weinig ruimte meer was om met de toen bestaande technieken nog meer land in cultuur te brengen.  

In Het Groene Woud zijn in Udenhout sporen gevonden uit de Late IJzertijd en de Vroeg-Romeinse periode. Uit de IJzertijd zijn hier veertien weefgewichten van gebakken klei aangetroffen voor het weven van wol of linnen. (Foto A)

De opgravingsporen wijzen op de aanwezigheid van houten gebouwen, waterputten, afvalkuilen, graven, erven en akkers. Ook te Son zijn bewoningssporen uit de IJzertijd ontdekt. In Esch zijn uit de IJzertijd kommetjes gevonden op het terrein Hoogkeiteren aan de Haarenseweg.[1] In het Boxtelse buurtschap Nergena zijn sporen aangetroffen van een urnenveld dat mogelijk uit de Late-Brons- en IJzertijd dateert.[2] In Haaren is handgevormd aardewerk uit de IJzertijd opgegraven.[3] In Gemonde zijn in de negentiende eeuw enkele urnen met crematieresten aangetroffen bij de Wielse Hoeve.[4] Ook in Berkel-Enschot wijzen de grafheuvels op de Berkelse Akkers op een nederzetting uit de IJzertijd.[5]

 

[1] Van den Hurk, ‘De opgravingen te Esch’, 26.

[2] Coenen, Baanderheren, 10.

[3] Hessing, Klerks, Quak en Simons, Archeologische verwachtingskaart, 37.

[4] Beex, ‘Halder (Tadia?)’, 281-282, www.thuisinbrabant.nl/object/brabants-heem/1878..

[5] Van den Oord en Van Oosterhout, Berkel-Enschot-Heukelom, 13.

A - Weefgewichten uit de Late IJzertijd, in 2011 gevonden te Udenhout.