Terug naar boven

Akkers, beemden, bossen, weiden en heide komen in nauwe samenhang

Karakteristiek voor de middeleeuwse landbouw waren de open akkercomplexen met de akkers op de overgang tussen het beekdal en de top van de zandrug, de grazige natte beemden langs de beken en de heide op de hoge zandruggen. Verder van de bewoningskernen verwijderd lagen kampen of kleine akkertjes, omheind met houtsingels. Dit geheel vormde een typisch kleinschalig verkaveld landschap. Vanaf het einde van de dertiende eeuw werd een nieuw fenomeen geïntroduceerd: de uitgifte van de gemene gronden. Hierdoor ontstond een nieuwe samenhang in het agrarisch landschap tussen akkers, beemden, bossen, weidegebieden en heide.

Uitgiften van gemene gronden

Aan het einde van de dertiende eeuw komen in de oorkonden voor het eerst ‘gemene gronden’ voor, de zogenoemde ‘gemeinten’. Een ‘gemeint’ bestaat uit het geheel van woeste gronden binnen een bepaalde begrenzing en die in gemeenschappelijk gebruik zijn bij de inwoners van een of meer dorpen of bij de bewoners van een deel van een dorp (maar in elk geval bij een welomschreven groep mensen). De gemeinten bestonden uit grasland, heide, woeste grond en bos en waren niet of nauwelijks gecultiveerd. Deze gemene gronden vormden een essentieel onderdeel van de deels extensieve landbouw, maar speelden ook op vele andere manieren een rol in het dagelijks leven. Zij werden namelijk gebruikt voor allerlei doeleinden: het weiden van het vee, het steken van turf, leem en zand in de nattere delen, visserij en jacht, het graven van waterputten, waterlopen, looi- en kalkkuilen en het plaatsen van hoefstallen en turfschuurtjes. Ook werden heidestruiken gebruikt als strooisel in de stallen, brandstof en bouwmateriaal. In tijden van pest plaatste men buiten het dorp, op de gemene gronden, hutten die dienst konden doen als vlucht- en/of isolatiehutten. Over de heidevelden liepen de verbindingswegen tussen de verschillende plaatsen.[1]

De gemeinten in Noord-Brabant waren in handen van de hertogen van Brabant en van de lokale heren. Zij konden het gebruiksrecht tegen betaling aan de bevolking geven. Een voorbeeld van een dergelijke uitgifte in Het Groene Woud is de oorkonde uit 1314 van de Bodem van Elde of de Vier Gemalen, waarin de ontvanger van de hertog van Brabant de gemene gronden verkocht tegen een jaarlijkse betaling. Deze gemeenschappelijke gronden werden gebruikt door de inwoners van vier gemeenten: Boxtel, Sint-Michielsgestel, Schijndel en Sint-Oedenrode.[2]  Meer info: casus Gemene gronden: de Bodem van Elde. In de loop van de vijftiende eeuw zijn stukken van deze gemeint verder doorverkocht aan particulieren.

 

[1] Vera, …. dat men het goed, 78-81.

[2] Voor de gemene gronden, zie Enklaar, Gemeene gronden in Noord-Brabant; Vera, …. dat men het goed ; Van Asseldonk, ‘De laatmiddeleeuwse transitie en de oorsprong van gemeintes’.

Hendrik Verhees, kaart van de verdeling van de Bodem van Elde (gemene gronden), getekend in 1803. (Bron foto: 's-Hertogenbosch, BHIC, toegangsnr. 343, kaart nr. 1829)

Boerderijbouw

Omdat boerderijen in de loop van de dertiende eeuw niet langer gefundeerd werden op ingegraven houten palen, maar op stenen poeren, kregen zij een meer permanent karakter. Voor de stabiliteit van de constructie ging men schoren, schuin geplaatste balken, toepassen. Meer info: casus De Armenhoef te Best. Pas vanaf de achttiende eeuw ‘versteenden’ de boerderijen en kregen zij dragende muren die de functie van het gebint overnamen.[1]

Tot voor enkele decennia dacht men dat de langgevelboerderij in zand-Brabant het van oudsher overheersende type boerderij was. Dit is echter niet zo. Het boerderijtype dat in de late Middeleeuwen in Het Groene Woud veel voorkwam, is het hallenhuis of de kortgevelboerderij. Kenmerkend hiervoor zijn de driebeukige opzet, een constructie met ankerbalkgebinten, een korte, brede en dus compacte rechthoekige plattegrond en de combinatie van werkruimte, stalling van vee en woonruimte onder één dak.[2] De boerderijen en de grote hoeven hadden een constructie van gebinten, met een strodak en lemen muren. In pachtcontracten van grote hoeven staat dat de pachters de wanden met leem moesten besmeren en jaarlijks het strodak moesten laten onderhouden. De huizen in de nederzettingen waren doorgaans van hout, waarbij de eerste verdieping kon uitspringen boven de straat. Deze overkraging kon wel anderhalve meter zijn. Stenen huizen waren uitzonderlijk en kwamen vooral in de steden voor.[3] (Foto A)

 

[1] Cuijpers en Dirven, Historische boerderijen in Het Groene Woud, 22.

[3] Coenen, Baanderheren, 58.

A - Schuuroverstek in de Armenhoef te Best. (Bron foto)

Heggen

Percelen en erven werden van oudsher afgebakend en beschermd tegen wild en loslopend vee. Dorpsakkers en kampen waren omgeven door een houtwal of heg, graslanden in de beemden waren gescheiden door een sloot en/of opgaande begroeiing. Heggen en houtwallen zijn cultuurhistorische elementen die in het landschap verloren gingen na de komst van het prikkeldraad. Ook bij ruilverkavelingen zijn erg veel heggen en andere oude perceelscheidende elementen verdwenen. Een bijzondere vorm van heg is de vlechtheg, een dichte haag van verticaal en horizontaal groeiende takken. Dergelijke heggen komen nog voor langs de Maas in het gebied tussen Cuijk en Boxmeer: de zogenaamde Maasheggen.[1] (Foto A en B)

Ook in het Groene Woud waren er in het verleden vlechtheggen. Die zijn nu allemaal verdwenen. Dit blijkt uit het houtregister van het kartuizerklooster Sint-Sophia van Constantinopel bij ’s-Hertogenbosch. Iedere houtwal om hun houtpercelen moest gemiddeld om de zes jaar worden gekapt en de kopers moesten de doornen en ander hout laten staan om het vee te keren. In een pachtcontract uit 1585 is sprake van het ‘croken ende te samen bynden omme den vrede daermede te onderhouden datter gheen beesten int schot en komen’ ofwel het breken of knakken en samenbinden (van de takken in de heg) om de omheining daarmee te onderhouden zodat er geen runderen in het jonge schot komen. Hierdoor verkreeg men een vlechtheg.[2] (Foto C)

In 2011 is het project ‘Vlechtheggen in Het Groene Woud’ gestart om de aanleg van nieuwe vlechtheggen te stimuleren.[3] (Foto D)

 

[1] Dirven, Traditionele boerenlandschappen, 75-85.

[2] Sanders, Kartuizers in het land van de Dommel, 192.

A - Vlechtheg. (Foto: Ger van den Oetelaar)